Tiend0000.0011

 

 Literatuur

 

- Kruyskamp, C., Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal. 's-Gravenhage (Nijhoff), 19618e druk. [2632 blz. ISBN -]. Hierin 1e betekenis: "Tiend": blz. 2043 ("m. en o. (-en), evenredig, meestal tiende gedeelte der voortbrengselen (veldgewas, vruchten, jongen van dieren enz.) dat men vroeger geregeld aan de heer van de plaats of aan de Kerk moest opbrengen; thans afgeschaft: tienden heffen; de afkoopbaarheid van tienden; - de grote tiend, het tiend van koren; - de smalle tiend, van andere veldvruchten; de krijtende tiend, van het vee; - (fig.) hij heeft tiend betaald, hij heeft braaf tiend gegeven, (van een zieke), hij is zeer afgevallen." 2e betekenis: "Tiend, v. (m.) (-en), (gew.) teen, twijg" - dit is de volledige tekst).

- Hogendijk, Cees, De Dorpskerk van Wierden, deel in de serie 'Bulletin Stichting Bedehuizen Overijssel en Flevoland', nr 36. Delden (SBOF), 03-2007 [76 blz. ISBN 978.90.74834.34.6]. Hierin "Tiendrecht en miskoren": blz. 32-33  (de term 'miskoren' is de plaatselijke aanduiding voor de tiend, te lezen als de verplichte bijdrage in koren (later geld) aan de pastoor voor het lezen van de mis)